‘Als kind was ik bang dat ik niet begrepen werd’

Gerrit Glas (1954) is psychiater en filosoof. Hij is de eerste Nederlandse hoogleraar filosofie van de neurowetenschappen. Volgende maand (september 2016 - red.) begint aan de VU/VUMc een gelijknamige master.
‘Ik droom geregeld dat ik op een luchthaven ben en een vlucht moet halen. Werkelijk alles gaat mis. Ik heb mensen op sleeptouw en die raak ik kwijt. Mijn papieren zijn zoek, de gate is telkens ergens anders, ik zit in een labyrint waarin ik het overzicht verlies. Die repeterende droom associeer ik met het feit dat ik veel ballen tegelijk in de lucht moet houden, zoveel dat ik soms het gevoel heb dat alles in het honderd loopt.
De droom heeft ongetwijfeld ook iets met angst te maken, niet toevallig mijn specialisatie in de psychiatrie. Angst speelt een beetje een rol in mijn biografie. Als kind was ik bang dat ik niet begrepen werd. Ik was voorlijk en had totaal andere interesses dan mijn leeftijdgenoten. Ik had het gevoel dat wat ik echt belangrijk vind, toch niet overdraagbaar is. In mijn studententijd en tijdens mijn opleiding tot psychiater veranderde dat gelukkig en bleek dat wat me bezighield, helemaal niet zo buitenissig is. Maar kennelijk is die vroegere angst niet helemaal verdwenen.
Toen ik net professor in de filosofie was, had ik een droom die een andere kant van mij toont. Ik ben op een groot feest in Zweden, in een landhuis met uitzicht op een zonnige weide. Plotseling ontdek ik op het terras Herman Dooyeweerd, de filosoof naar wie een van de twee leerstoelen is genoemd die ik bekleed. Ietwat beschroomd vertel ik hem dat ik veel aan zijn filosofie heb gehad, maar dat ik wel andere paden bewandel dan hij. Dan zegt hij: ‘Jongen, ga je gang, ik heb er vertrouwen in dat ik goede dingen over je ga horen.’
Die droom illustreert denk ik hoe ik mijn eigen weg volg en niet terugschrik als zich iets nieuws aandient. Ik begin gewoon en zie wel waar het schip strandt.
Met die houding ga ik nu het nieuwe terrein filosofie van de neurowetenschappen verkennen. Het is uitdagend dat je niet vanuit een ivoren toren van filosofie praat over wat anderen doen, maar dat de leerstoel is ingebed in een vak waar deze eeuw de grote ontwikkelingen gaan plaatsvinden. De vraag wat de resultaten van neurowetenschappelijk onderzoek betekenen voor het dagelijks leven en voor de geneeskunde, is in belangrijke mate filosofisch van aard.
Het begint al bij de vraag wat de hersenen zijn. Om dat uit te leggen heb je metaforen nodig - zo wordt het brein voorgesteld als een netwerk, of computer. Metaforen laten iets zien, maar ze verhullen ook. Hoe blijf je als wetenschapper bereid om je eigen blinde vlekken onder ogen te zien? En als je onderzoeksresultaten 'vertaalt' naar de praktijk, wat houdt dat vertalen dan precies in? Over dat soort vragen ga ik het met studenten hebben.’
Noor Hellmann