‘Door de Winterspelen word ik vaak gevraagd naar mijn aanhouding in Rusland, vorige zomer (2013 - red.). Ik maakte een documentaire over homo-emancipatie. Ik werd als een crimineel opgepakt in Moermansk en acht uur ondervraagd op verdenking van homopropaganda. We kwamen er met een boete en een inreisverbod vanaf, maar het was heel beangstigend.

De Russische jongeren die ik interviewde, dromen van een beter leven, waarin ze zichzelf kunnen zijn. Dat deed ik als kind ook, dagdromen was mijn overlevingstactiek. Vanaf mijn achtste werd ik gepest, omdat ik anders was dan andere jongens op school. Ik had een hoge stem en liep in hun ogen raar, vrouwelijk. Ze schopten me en scholden me uit voor flikker en meisje.

’s Avonds in bed zag ik vreselijk op tegen de volgende schooldag en dwong ik mezelf om aan iets fijns te denken. Vaak ging het fantaseren over in echt dromen. Eén droom weet ik nog: ik zat in een groot pand achter een bureau te werken, met een mok koffie voor me en uitzicht op een drukke straat. Ik voelde me geaccepteerd en wist dat ik veel vrienden had. Het was een droom over een volwassen leven in de grote stad. Voor mij, Friese dorpsjongen, was dat het beloofde land, waar ik mezelf zou kunnen zijn.

Op mijn twaalfde schreef ik op een briefje aan mezelf dat ik homo was. Mijn moeder vond het en zei tegen me dat het misschien nog wel zou veranderen. Daarna hebben we het er jaren niet meer over gehad.

Na die tijd dagdroomde ik vaak dat ik later samen met een vriend en twee honden in een grote, witte villa zou wonen, met coniferen langs de oprit. Dat fantasiebeeld werd voor mij zo’n werkelijkheid dat ik er niets meer aan kon veranderen. Zelfs niet toen ik een keer dacht: het is eigenlijk niet zo’n handig huis, waarom heb ik het zo gebouwd?

Ik was achttien toen ik naar Groningen verhuisde en mijn eerste grote liefde ontmoette. Maar het liep anders dan ik me had voorgesteld: hij kreeg een hersentumor en was na een half jaar dood. Opnieuw een heel traumatische ervaring. Pas na die gebeurtenis heb ik mijn moeder verteld hoe erg ik vroeger gepest werd. Ze schrok ervan, was verdrietig en het speet haar dat ze nooit iets heeft gemerkt. Dat was heel belangrijk voor me.

In de jaren daarna ben ik langzaam hersteld en eigenlijk pas echt de Kris geworden die ik nu ben. Het gaat nu goed met me. Ik heb enorm veel leuke en lieve mensen leren kennen. De ervaringen uit mijn verleden heb ik omgezet in iets positiefs: ik probeer mensen te helpen die worden uitgesloten omdat ze anders zijn. Nog steeds droom ik over een beter leven, niet voor mezelf, maar voor anderen.’

Kris van der Veen werkte onder meer als raadslid voor GroenLinks, maatschappelijk werker in een Blijf van mijn Lijf-huis, coördinator bij Amnesty International en voorzitter van COC Groningen & Drenthe, de belangenvereniging voor lesbiennes, homo- en biseksuelen, trans en intersekse personen (LHBTI). In 2014 verscheen zijn documentaire ‘5000 roebel’.

Bas Maliepaard